-
1 interrelate
v. met elkaar in verband brengen; met elkaar in verband staan[ - rilleet]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 couple
n. paar--------v. paren vormen, copuleren; met elkaar in verband brengencouple1[ kupl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 koppel ⇒ paar, span♦voorbeelden:————————couple2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aaneen)koppelen ⇒ verbinden, aanhaken♦voorbeelden:couple up • aan elkaar koppelen4 for most people bullfighting is coupled with Spain • de meeste mensen associëren stierenvechten met Spanje -
3 associer
associer [aasosjee]1 verenigen ⇒ bijeenbrengen, samenvoegen1 〈+ à〉 zich aansluiten (bij) ⇒ 〈+ à, avec〉 een vennootschap aangaan (met), een bondgenootschap sluiten (met)1. v1) verenigen, samenvoegen3) betrekken (bij, in)2. s'associer (à)v -
4 link
n. een schakel van een keten; iets wat twee dingen met elkaar verbindt; verbinding; connectie; een in een serie; eenheid in een communicatiesysteem; manchetknoop; vouw (in kleding); strik; knoop; (afstandseenheid); fakkel gemaakt van vlas en teer--------v. schakelen; inhaken; verbinden; met elkaar in verband brengen1[ lingk]2 〈0,201 m〉♦voorbeelden:II 〈 meervoud〉————————21 een verbinding vormen ⇒ zich verbinden, samenkomen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verbinden ⇒ aaneenschakelen, koppelen♦voorbeelden: -
5 relate
v. vertellen; betrekking hebben op; zich verhouden tot; behoren tot[ rilleet]♦voorbeelden:1 strange to relate … • hoe onwaarschijnlijk het ook moge ken, maar … 〈 bij begin van ongelofelijk verhaal〉 -
6 setzen
setzen♦voorbeelden:1 hoch setzen • hoog, veel inzetten¶ setzen! • (gaan) zitten!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zetten, stellen, plaatsen ⇒ oprichten; vestigen; brengen♦voorbeelden:〈 sport en spel〉 einen Stein setzen • een steen verplaatsen, een zet doenden Stuhl an den Tisch setzen • de stoel bij de tafel zetten, schuivenzwei Dinge zueinander in Beziehung setzen • twee dingen met elkaar in verband brengenetwas in Brand setzen • iets in brand stekenetwas in Kraft setzen • iets in werking stelleneinen Text in Musik, in Noten setzen • een tekst op muziek, op noten zettenjemanden über einen andern setzen • iemand boven iemand anders plaatsenjemanden über den Fluss setzen • iemand de rivier overzetten(zu einem Verbrechen) eine hohe Strafe setzen • (op een misdaad) een zware straf stellenjemandem etwas als Aufgabe setzen • iemand iets tot taak stellenSalat setzen • sla uitzetten〈 informeel〉 gleich setzt es (et)was! • dadelijk zwaait er wat!1 gaan zitten, plaatsnemen2 zich plaatsen, zich zetten3 bezinken, neerslaan5 〈 aardrijkskunde〉zich zetten, inklinken♦voorbeelden:bitte, setzen Sie sich! • gaat u zitten!sich aufrecht, gerade setzen • rechtop gaan zittensich bequem setzen • er gemakkelijk bij gaan zittensich ans Fenster setzen • aan, bij het raam gaan zittensich aufs Rad setzen • op zijn fiets stappensich zu jemandem setzen • bij iemand gaan, komen zittensich auf eine andere Fahrbahn setzen • van rijstrook wisselen————————setzen!(gaan) zitten! -
7 Beziehung
Beziehung〈v.; Beziehung, Beziehungen〉1 betrekking ⇒ relatie, verhouding4 houding, instelling♦voorbeelden:1 in, mit Beziehung auf die Zukunft • m.b.t. de toekomst3 in gewisser, keiner Beziehung • in zeker, geen enkel opzicht -
8 relier
-
9 relier des idées
relier des idées -
10 Dinge zueinander in Beziehung setzen
Dinge zueinander in Beziehung setzenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > Dinge zueinander in Beziehung setzen
-
11 zwei Dinge zueinander in Beziehung setzen
zwei Dinge zueinander in Beziehung setzenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > zwei Dinge zueinander in Beziehung setzen
-
12 rapprocher
rapprocher [raaprosĵee]1 dichterbij brengen ⇒ bijeenbrengen, -plaatsen4 vergelijken ⇒ naast elkaar stellen, in verband brengen♦voorbeelden:ces lunettes rapprochent les objets • deze bril maakt de voorwerpen groter -
13 zusammenbringen
zusammenbringen1 in contact brengen ⇒ introduceren, herenigen♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 jemandes Verhalten mit seinem Elternhaus zusammenbringen • iemands gedrag in verband brengen met zijn ouderlijk huis -
14 connect
v. verbinden; aansluiten[ kənekt]1 in verbinding komen/staan ⇒ in verband staan3 〈informeel; sport; benaming voor〉 doel treffen ⇒ scoren; (de bal (voluit)) raken 〈 balsport〉; een homerun slaan 〈 honkbal〉; zijn tegenstander raken 〈 boksen〉♦voorbeelden:1 connect up • in verbinding komen/staanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:connect up • verbinden -
15 verbinden
verbinden2 dicht-, toebinden ⇒ blinddoeken♦voorbeelden:1 zich verbinden ⇒ een verbond aangaan, sluiten
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский